In de ogen van de Romeinen viel het christendom onder het jodendom. Dit was een geoorloofde godsdienst zolang men zich als goede staatsburger gedroeg. Toch hebben christenen het ook slecht gehad. Soms werden van christenen dingen gevraagd die niet samen konden gaan met hun geloof. Bijvoorbeeld als het ging om de aanbidding van en het offeren aan de keizer als een god. Christenen plaatsten zich buiten de maatschappij door niet aanwezig te zijn in het theater, bij schouwspelen of drinkfestijnen. Dit werd door Romeinen niet goed begrepen. Dit leidde er toe dat er rond de jonge kerk een sfeer van spot en verdachtmaking ontstond en soms werden christenen zelfs als staatsgevaarlijke burgers gezien. Verder kregen ze de schuld van allerlei nare dingen die er gebeurden in de Romeinse samenleving
Hoe er met christenen werd omgegaan kon per tijd en plaats verschillen en was afhankelijk van toevallige omstandigheden. Maar naarmate christenen in aantal begonnen te groeien en zij ook meer invloed kregen in de steden, begonnen de keizers hen steeds meer als een gevaarlijke groep te beschouwen. Het wantrouwen nam ook in de derde eeuw toe omdat de Romeinse keizer zichzelf steeds meer goddelijke kwaliteiten ging toedichten.
De vervolgingen zorgden voor velen slachtoffers die soms heldhaftig aan hun einde kwamen. Dit werden martelaren. De martelaren die omwille van hun geloof ter dood werden gebracht stonden in de christelijke gemeenschap in hoog aanzien. De verhalen over hun leven en lijden werden verzameld. En wanneer er geen geschreven overlevering bestond, werd deze gewoon verzonnen.