Zegenen betekent Gods grootheid en goedheid in het licht stellen. Vervolgens dat een persoon, een groep mensen, een dier of voorwerp aan God worden toewijd, onder Gods bescherming worden geplaatst. In veel bijeenkomsten in een christelijke kerk wordt een zegen uitgesproken door de voorganger. Op school kan een leerkracht of thuis kunnen ouders echter ook een zegenbede uitspreken. Bepaalde zegeningen zijn voorbehouden aan bisschoppen, priesters en diakens.
De betekenis van een zegen
Het Latijnse woord voor zegenen is ‘benedicere’, dat bestaat uit de combinatie van twee woorden, namelijk: ‘bene’ dat ‘goed’ betekent en ‘dicere’ dat ‘zeggen’ betekent. ‘Benedicere’ betekent dus zeggen dat iemand of iets goed is of iemand of iets het goede toezeggen (toewensen). In praktisch alle religies komen zegeningen voor en in de christelijke opvatting heeft zegenen een duidelijke band met de drie-ene God. Het omgekeerde van zegenen is vervloeken. Zowel in het Oude Testament als in veel Afrikaanse natuurgodsdiensten spelen vervloekingen een grote rol.
God zegent zijn schepping
De eerste die zegent is God als Schepper zelf. Dat begint al in het scheppingsverhaal in het eerste Bijbelboek Genesis (Gen. 1,1 tm. 2,4), waarin wordt verteld dat God na elke scheppingsdag zegt dat de schepping goed is en dat Hij de mens nadat Hij die geschapen had, zegent (Gen. 1,28).
Mensen zegenen elkaar
Als een mens een zegen geeft, dan vraagt hij of zij niet alleen of iemand of iets Gods gunst of bescherming mag ontvangen, maar prijst hij God tegelijkertijd voor dat wat hij zegent. Door een zegen wordt de gezegende of het gezegende niet alleen onder Gods gunst en bescherming geplaatst maar tegelijkertijd aan God toegewijd. In Gods voetspoor zegenen priesters en vaders in het Oude Testament en Jezus en zijn apostelen in het Nieuwe Testament zowel mensen als voedsel. Vanuit die Bijbelse inspiratie is de zegen een onlosmakelijk onderdeel van de christelijk liturgie en van het christelijk leven geworden.
Huwelijkszegen onder handoplegging door een dominee